animus, 1. de geest, de ziel 2. het hart, het gemoed
|
accipere, 1. vernemen 2. ontvangen
|
-ne?, leidt een vraag in
|
convenire, 1. samenkomen 2. overeenkomen
|
cogitare, nadenken
|
auxilium, de hulp
|
homo, de mens
|
dives, rijk
|
credere, 1. toevertrouwen 2. vertrouwen stellen in 3. geloven
|
ipse, zelf
|
ideo, daarom
|
idem, dezelfde
|
minime, helemaal niet, allerminst
|
iterum, opnieuw
|
ita, 1. zo 2. ja
|
offerre, aanbieden
|
nocere, schaden
|
munus, 1. het ambt 2. het geschenk
|
qualis, 1. van welke aard, hoe? 2. (zo …) als
|
pessimus, zeer slecht, slechtste
|
paratus, klaar, bereid
|
videre, zien
|
statuere, beslissen
|
regnum, 1. het koningschap 2. het rijk
|