Latijn : Nederlands optimis = optimus, 1. zeer goed, uitstekend 2. beste maxime = maxime, 1. zeer 2. het meest placent = placere, bevallen, aanstaan ante = ante, 1. vóór 2. vroeger, voorop cuncto = cunctus, 1. gezamenlijk 2. (mv.) alle ... samen virtutem = virtus, 1. de moed 2. de deugd, de kwaliteit probatur = probare, 1. goedkeuren 2. bewijzen patriae = patria, het vaderland laudantur = laudare, prijzen dubitas = dubitare, 1. twijfelen, betwijfelen 2. aarzelen gravi = gravis, 1. zwaar 2. ernstig quidem = quidem, 1. wel 2. in elk geval num? = num?, toch niet? senum = senex, de oude man aetate = aetas, de leeftijd proximis = proximus, zeer nabij voces = vox, de stem metu = metus, de vrees rogamus = rogare, vragen publico = publicus, 1. officieel 2. openbaar simili = similis, 1. gelijkend op 2. gelijk aan + dat. ingentes = ingens, enorm, reusachtig timent = timere, vrezen fugitis = fugere, vluchten accedunt = accedere, naderen, erbij komen