lux, het licht, het daglicht
|
impetus, 1. de aanval, de stormloop 2. de vaart, de snelheid
|
vetus, oud
|
inde, 1. daarvandaan, vandaar 2. daarna
|
aggredi, 1. aanvallen 3. aanpakken
|
proficisci, vertrekken
|
videri, 1. schijnen 2. goed schijnen
|
tutus, veilig
|
genus, 1. de afkomst 2. het geslacht 3. de soort
|
oriri, 1. opgaan 2. ontstaan 3. beginnen
|
nox, de nacht
|
melior, beter
|
summus, 1. hoogste 2. de top van
|
conspicere, bemerken
|
uti, gebruiken
|
turpis, 1. lelijk 2. gemeen
|
appellare, 1. aanspreken 2. noemen
|
sentire, 1. voelen 2. menen 3. merken
|
tantus, zo groot
|
tertius, derde
|
mori, sterven
|
|
|
vulnus, de wonde
|