Latijn : Nederlands loquitur = loqui, spreken loco = locus, de plaats quereris = queri, klagen flumina = flumen, de rivier vehit = vehere, 1. voeren 2. (passief) varen, rijden perveniunt = pervenire, bereiken, aankomen subito = subito, plotseling narrant = narrare, vertellen