Latijn : Nederlands coniunx = coniugis, m. / vr., 1. de echtgenoot 2. de echtgenote ira = de woede humanus = menselijk adiuvare = adiuvo, helpen igitur = dus alter = altera, alterum, 1. de andere (van twee) 2. tweede proelium = proelii, onz., de veldslag relinquere = relinquo, 1. achterlaten 2. verlaten aurum = auri, onz., het goud