rursus huc sociis
dimitteris rapuit sumpserunt
dixi sensimus perierunt
tetigit fecisti egit
repperistis perdidi fuit
tulit abstulisti
socius, makker, gezel huc, hierheen rursus, opnieuw
sumere, nemen, aannemen rapere, 1. (snel) grijpen 2. roven dimittere, 1. wegsturen 2. loslaten
perire, 1. omkomen 2. vergaan sentire, 1. voelen 2. menen 3. merken dicere, zeggen
agere, 1. drijven 2. doen, handelen 3. onderhandelen facere, 1. doen 2. maken tangere, aanraken
esse, zijn perdere, 1. in het ongeluk storten 2. verliezen reperire, vinden, terugvinden
auferre, wegnemen, roven ferre, 1. dragen 2. brengen