falsus, vals, bedrieglijk
|
mortalis, sterfelijk
|
ait, zegt hij / ze, hij / ze zegt
|
unde, vanwaar
|
oculus, het oog
|
dominus, de meester
|
hinc, hiervandaan
|
quomodo?, op welke manier? hoe?
|
facinus, 1. de daad 2. de misdaad
|
postremo, ten slotte
|
antequam, voordat, alvorens
|
illic, ginder
|
petere, 1. a / ab + abl.: vragen aan 2. opzoeken, gaan naar
|
pergere, verdergaan
|
fateri, bekennen
|
exire, weggaan (uit)
|
transire, 1. overgaan naar 2. gaan door of over 3. voorbijgaan
|
evenire, 1. aflopen 2. gebeuren
|
|
|
posse, kunnen
|