quis? qui? mortuus
quo? currere nescire
ridere monstrare pauper
paupertas bene nemo
quam aureus tot
noscere
mortua, mortuum, dood quae, quod, welke? wie?
nescio, niet weten, niet kennen curro, lopen, rennen , waarheen?
pauper, pauper, arm monstro, aanwijzen rideo, lachen (met)
niemand goed paupertatis, vr., de armoede
zoveel aurei, m., het goudstuk 1. hoe ...? 2. (zo ...) als
nosco, 1. leren kennen 2. (perf.) kennen