Latijn : Nederlands victoria = victoriae, vr., de overwinning littera = litterae, vr., de letter litterae = litterarum, vr. mv., 1. de brief 2. de literatuur incolumis = incolumis, incolume, ongedeerd legatus = legati, m., de gezant mittere = mitto, sturen, zenden putare = puto, menen sapiens = sapiens, sapiens, wijs castra = castrorum, onz. mv., het legerkamp amicitia = amicitiae, vr., de vriendschap beneficium = beneficii, onz., de weldaad perpetuus = perpetua, perpetuum, voortdurend potens = potens, potens, machtig calamitas = calamitatis, vr., 1. de ramp 2. de nederlaag nuntiare = nuntio, melden reddere = reddo, 1. teruggeven 2. geven credere = credo + dat., 1. toevertrouwen 2. vertrouwen stellen in 3. geloven