Latijn : Nederlands cur? = cur?, waarom? marito = maritus, de echtgenoot feminae = femina, de vrouw horres = horrere, huiveren voor quondam = quondam, ooit fratrem = frater, de broer naturam = natura, de natuur paris = par, 1. + dat.: gelijk aan 2. evenwaardig superiore = superior, 1. hoger (gelegen) 2. vroeger hodie = hodie, vandaag privatis = privatus, privé, persoonlijk mala = malum, 1. het kwaad 2. de kwaal avaritiae = avaritia, de hebzucht continentur = continere, 1. bijeenhouden 2. in toom houden noluimus = nolle, niet willen pervenerunt = pervenire, bereiken, aankomen obtulit = offerre, aanbieden perditum est = perdere, 1. in het ongeluk storten 2. verliezen accepta sunt = accipere, 1. vernemen 2. ontvangen questa est = queri, klagen