volui mansisti iusserunt
statui cepit accepimus
adfecerunt egi coactus est
ierunt abiit adii
redeunt captivo times
timore mortem claris
dixit magistro itinera
die omnia illo
ipsius temporis speciem
iubere, bevelen manere, 1. blijven 2. te wachten staan velle, willen
accipere, 1. vernemen 2. ontvangen capere, nemen, grijpen, veroveren statuere, beslissen
cogere, 1. samenbrengen 2. dwingen agere, 1. drijven 2. doen, handelen 3. onderhandelen adficere, treffen
adire, gaan naar abire, weggaan ire, gaan
timere, vrezen captivus, gevangen redire, teruggaan, terugkeren
clarus, 1. helder 2. beroemd mors, de dood timor, de vrees
iter, de reis, de tocht magister, de leraar dicere, zeggen
ille, die / dat ... (daar) omnis, alle dies, de dag
species, 1. het uiterlijk 2. de schijn 3. de soort tempus, de tijd ipse, zelf
dominum vidi videtur
cupivit silentio habes
carminibus audiris versuum
laudabatur barbaro eum
tamen post in + abl.
in + acc. ab apud
per adhuc ideo
saepe ibi ubi?
videri, 1. schijnen 2. goed schijnen videre, zien dominus, de meester
habere, 1. hebben 2. houden 3. beschouwen als silentium, de stilte cupere, verlangen
versus, het vers audire, 1. horen 2. luisteren carmen, 1. het lied 2. het gedicht
is, die / dat barbarus, barbaars laudare, prijzen
in, 1. in 2. op post, 1. na, achter 2. later tamen, toch, nochtans
apud, bij a / ab, 1. van bij, (weg) van 2. door in, 1. tot in, tot op 2. naar
ideo, daarom adhuc, 1. tot nu toe 2. nog (altijd) per, 1. door, door … heen 2. gedurende
ubi?, waar? ibi, daar saepe, dikwijls, vaak