maar
|
en
|
wanneer, toen
|
want
|
1. meer nog 2. integendeel
|
maar, echter
|
niet
|
als, indien
|
en, en zelfs
|
servi, m., de slaaf
|
servae, vr., de slavin
|
comitis, m., de gezel, de kameraad
|
quaero, 1. zoeken 2. vragen
|
"pecuniae, vr.
|
civitatis, vr., 1. de staat 2. het volk 3. het burgerrecht
|
addo, toevoegen
|
do, geven
|
peto, 1. a / ab + abl.: vragen aan 2. opzoeken, gaan naar
|
iuvenis, m., de jongeman
|
sum, zijn
|
rideo, lachen (met)
|
puto, menen
|
maxima, maximum, 1. zeer groot 2. grootste
|
verbi, onz., het woord
|
+ abl., 1. voor 2. in plaats van
|
1. en 2. ook
|
intussen
|
ik
|
maar, daarentegen
|
zegt hij / ze, zei hij / ze
|
1. ook 2. zelfs
|
want, immers
|
jullie
|
solvo, 1. losmaken 2. oplossen 3. betalen
|
pretii, onz., 1. de prijs, de waarde 2. het loon
|
leidt een vraag in
|
proxima, proximum + dat., zeer nabij
|
urbis, vr., de stad
|
libero, bevrijden
|
paro, klaarmaken
|
classis, vr., de vloot
|
propero, zich haasten
|
noctis, vr., de nacht
|
loci, m., de plaats
|
sto, staan
|
navis, vr., het schip
|
nonnullae, nonnulla, enige, een aantal
|
aggredior, 1. aanvallen 2. aanpakken
|
celeris, celere, snel
|
memor, memor + gen., zich herinnerend
|
alia, aliud, (een) andere
|
dadelijk
|
1. eindelijk 2. ten slotte
|
sua, suum, zijn / haar / hun (eigen)
|