paucis anno honorem
veni pervenisti coepimus
factus est magistratibus transiit
misi longis parva
pauperes conspexit adspexerunt
incipiet uno altis
vocis breve respondimus
prima secundo maluit
dum domi domum
honos / honor, 1. de eer 2. de eretitel 3. het (ere)ambt annus, het jaar pauci, (maar) weinig
coepisse, begonnen zijn pervenire, bereiken, aankomen venire, komen
transire, 1. overgaan naar 2. gaan door of over 3. voorbijgaan magistratus, 1. de gezagsdrager 2. het staatsambt fieri, 1. worden 2. gebeuren
parvus, klein longus, lang mittere, sturen, zenden
adspicere, 1. aankijken 2. bekijken conspicere, bemerken pauper, arm
altus, 1. hoog 2. diep unus, één incipere, beginnen
respondere, antwoorden brevis, kort vox, de stem
malle, liever willen secundus, 1. volgende 2. tweede primus, eerste
domum, naar huis domi, thuis dum, terwijl
quoque inter se
e / ex quid? quis?
illic hic minime
quam maiore plebem
gratia oppidi imaginem
felicis imperatori gravibus
flevit mirabantur amico
amica aetate terram
potentis postquam ante
se, zich inter, tussen quoque, ook
quis?, wie? quid?, 1. wat? 2. waarom? e / ex, uit
minime, helemaal niet, allerminst hic, hier illic, ginder
plebs, 1. de plebejers 2. de massa maior, groter quam, 1. dan 2. zo ... mogelijk
imago, het beeld, de afbeelding oppidum, de (versterkte) stad gratia, 1. de charme 2. de dank
gravis, 1. zwaar 2. ernstig imperator, 1. de opperbevelhebber 2. de keizer felix, gelukkig, succesvol
amicus, de vriend mirari, 1. zich verwonderen (over) 2. bewonderen flere, wenen, bewenen
terra, de aarde, het land aetas, de leeftijd amica, de vriendin
ante, 1. vóór 2. vroeger, voorop postquam, nadat potens, machtig
mox itaque deinde
iterum quidam tum
quoniam nihil iam
non iam semper sic
nemo
deinde, daarna, vervolgens itaque, dus, dan ook mox, weldra, binnenkort, straks
tum, dan, op dat moment quidam, een bepaalde, een zekere iterum, opnieuw
iam, 1. al 2. dadelijk nihil, niets quoniam, aangezien
sic, zo semper, altijd non iam, niet meer
nemo, niemand