Latijn : Nederlands compererat = comperire, te weten komen consultum est = consulere, 1. raadplegen 2. overleggen dimissi erunt = dimittere, 1. wegsturen 2. loslaten fungitur = fungi, (een taak) vervullen senem = senex, de oude man existimabant = existimare, 1. menen, vinden 2. beschouwen als differtur = differre, 1. verschillen 2. uitstellen auctore = auctor, de dader, de verantwoordelijke ullo = ullus, ook maar één, enig plerisque = plerique, de meeste(n) nimis = nimis, te veel, te zeer necesse erat = necesse est, het is noodzakelijk longe = longe, 1. ver 2. verreweg in- = in-, on- tuo = tuus, jouw, je, uw descendisti = descendere, afdalen evenisset = evenire, 1. aflopen 2. gebeuren