Latijn : Nederlands tragoedia = tragedie / treurspel magnus = groot / belangrijk sumere = Nemen materia = materiaal / onderwerp superbia = hoogmoed / trots postquam = nadat copia = voorraad / overvloed copiae = troepen vincere = overwinnen / verslaan triumphus = triomftocht ubi = waar / zodra / toen plebs / plebis = volk movere = beïnvloeden / opwekken patria = vaderland relinquere = achterlaten / verlaten adiuvare = helpen bellum = oorlog parare = voorbereiden / gereedmaken satis = genoeg / voldoende accusare = aanklagen / beschuldigen prodere = verraden circumdare = omgeven / omsingelen fingere = vormen / bedenken legio = legioen pellere = verdrijven / verslaan miles / militis = soldaat / militair caedere = neerslaan / doden discere = leren comprehendere = grijpen / begrijpen etiamsi = ook al ad = naar / tot / tegen vituperare = afkeuren / bekritiseren