Latijn : Nederlands privatus = persoonlijk / eigen comparare = bijeenbrengen / op de been brengen aeternus = eeuwig imminere = dreigen / bedreigen nos = wij paulum = korte tijd / even Caesar / Caesaris = Caesar dictator = dictator insidiae = hinderlaag / aanslag occidere = doden / doodslaan fere = bijna / ongeveer Graecia = Griekenland sibi / [se] = zich heres / heredis = erfgenaam inimicus = vijand / vijandig seditio = opstand / oproer donec = totdat [sibi] / se = zich conciliare = tot stand brengen conciliare sibi = voor zich winnen notus = bekend vos = jullie ceteri = overige / rest regina = koningin provincia = provincie imperium = macht / rijk concedere = toestaan / afstaan / geven ut = zoals / als vivere = leven pax / pacis = vrede diuturnus = langdurig honor = eer tribuere = verlenen / geven nominare = noemen / benoemen ara = altaar vovere = beloven / wijden licet mihi = ik mag inter = tussen / tijdens perturbare = in verwarring brengen audacia = moed / overmoed / brutaliteit