Latijn : Nederlands porta = poort patere = openstaan castra / castrorum = legerkamp imprimis = vooral equus = paard stupere = versteld staan / bewonderen votum = gebed / offergave putare = denken / menen / beschouwen als praecipitare = storten cogitare = denken / bedenken / overwegen accurrere = komen aanrennen / rennen naar sacerdos = priester / priesteres procul = ver weg / van verre credere = geloven / vertrouwen carere = niet hebben / missen / vrij zijn van nescire = niet weten prudentia = wijsheid / slimheid praestare = overtreffen / overtreffen in constare = bestaan / vaststaan / bekend zijn fraus / fraudis = bedrog latere = verborgen zijn / zich schuilhouden ad = naar / tot / tegen / bij trahere = trekken / slepen negare = ontkennen / weigeren / zeggen dat niet silva = bos / woud misericordia = medelijden apparere = verschijnen / blijken / duidelijk zijn oraculum = orakel statuere = plaatsen / bouwen affirmare = verzekeren / beweren mittere = zenden / sturen opprimere = onderdrukken / overweldigen punire = bestraffen / straffen