Latijn : Nederlands totus = heel / geheel exercitus = leger socius = deelgenoot / partner / bondgenoot et ... et = zowel ... als quaestor = schatmeester tribunus militum = krijgstribuun / officier praeterea = bovendien senatus = senaat pugna = gevecht / strijd / slag pedes / peditis = infanterist animus = geest / gedachten / ziel / hart / moed clades / cladis = nederlaag numquam = nooit intra = binnen tumultus = tumult / opschudding magistratus = magistraat / ambt praetor = pretor curia = curia / senaatsgebouw certus = zeker / betrouwbaar pro certo habere = voor zeker houden impetus = aanval discrimen = onderscheid / gevaar constantia = vastberadenheid confirmare = bevestigen / versterken / bemoedigen augere = vermeerderen / vergroten multitudo = menigte / massa superesse = over zijn / overleven tollere = opheffen / aanheffen / wegnemen arcere = afweren / afhouden matrona = getrouwde vrouw / vrouw publicum = het openbare leven / de straat silentium = stilte / rust custos / custodis = bewaker cogere = bijeenbrengen / verzamelen / dwingen salus / salutis = gezondheid / welzijn / redding salvus = behouden / intact