Latijn : Nederlands [per] + acc. = over / door heen errare = (rond)zwerven / dwalen explorare = onderzoeken / inspecteren quattuor = vier equus = paard ecce = kijk amica = vriendin appropinquare = naderen intrare = binnengaan / binnenkomen legere = verzamelen ridere = lachen audire = horen videre = zien statim = meteen amare = verliefd zijn (op) / beminnen temptare = proberen at / [sed] = maar eheu = ach / wee in (+ acc.) = in / naar exclamare = uitroepen rapere / io = roven audere = durven enim = want / immers timere = vrezen / bang zijn voor deinde = vervolgens / daarna aperire = openen sub (+ acc.) = onder(in) Iupiter / Iovem = Jupiter (oppergod) Pluto / Plutonem = Pluto (god van de Onderwereld) nunc = nu regina = koningin sedere = zitten [inter] + acc. = tussen / temidden van gaudere = zich verheugen / blij zijn dolere = verdrietig zijn nam = want iuvare = helpen reddere = teruggeven cogitare = (na)denken nec … nec = noch … noch / niet … en ook niet laedere = kwetsen / beledigen cupere / io = begeren / verlangen / willen consilium = besluit / plan capere / io = Nemen annus = jaar dividere = verdelen sex = zes tum = toen / dan curare = zorgen (voor)