Latijn : Nederlands mille = duizend adire = gaan (naar) petere = zoeken / vragen autem = echter claudere = sluiten recipere / io = ontvangen / opnemen tandem = eindelijk / ten slotte ianua = deur senex / senes = oude man / grijsaard dicere = zeggen salve / salvete = gegroet nusquam = nergens dormire = slapen quis = Wie? praemium = beloning quid = Wat? optare = wensen diu = lang / lange tijd divitiae (alleen meervoud) = rijkdom / schatten sacerdos / -otes = priester simul = tegelijk(ertijd) vita = (het) leven finire = beƫindigen evenire = uitkomen colere = verzorgen / vereren ante (+ acc.) = voor templum = tempel stare = staan corpus / ora = lichaam subito = plotseling arbor / ores = boom mutare = veranderen tangere = aanraken cum = wanneer ventus = wind movere = bewegen vale = vaarwel