cum (+ coni.) usus sum

usus sum

uti (+ abl.)
trans

trans + acc.

traducere hortari
sequi profectus sum

profectus sum

proficisci
proximus ornare regressus sum

regressus sum

regredi

reverti / regredi

captivus vinctus
vincire questus sum

questus sum

queri
acies

acies 5

instruxi aciem instruere
mirari imperare reversus
reverti

reverti / regredi

locutus sum

locutus sum

loqui
gebruiken gebruiken

gebruiken pf

toen / omdat / hoewel
aansporen overzetten over / aan de overkant van

over / aan de overkant van

vertrekken vertrekken

vertrekken pf

volgen
terugkeren

terugkeren pf

versieren dichtstbij (gelegen)
ppp van vincire krijgsgevangene terugkeren

terugkeren

klagen / zich beklagen klagen / zich beklagen

klagen / zich beklagen pf

boeien
leger in slagorde opstellen leger in slagorde opstellen (pf) slagorde

leger in slagorde

ppp van reverti opdragen zich verwonderen / bewonderen
spreken spreken

spreken pf

terugkeren

terugkeren

functus sum

functus sum

fungi (+ abl.) frui

frui + abl.

metus (4) imperator / imperatores m detuli
deferre ipse / ipsa / ipsum videri
videtur mihi poscere ratus sum

ratus sum

reri ratus melior
passus sum

passus sum

pati pollicitus sum

pollicitus sum

polliceri
genieten

genieten van

verrichten verrichten

verrichten pf

overbrengen (pf) veldheer / keizer angst
schijnen zelf overbrengen
menen

menen pf

eisen het schijnt me goed toe
comparativus van ‘bonus' in de mening / menend menen
beloven

beloven pf

lijden / toestaan lijden / toestaan

lijden / toestaan pf

beloven