Nederlands : Nederlands aanvoeren = 1 leiden; 2 ergens naartoe brengen achterhaald = ouderwets, niet meer van deze tijd almaar, alsmaar = steeds, voortdurend de bloedcirculatie = rondstromen van het bloed in het lichaam de calorie = maat voor energie de chemie = wetenschap die stoffen en hun reacties onderzoekt, scheikunde de depressie = sombere stemming die lang duurt de drift = 1 plotselinge woede; 2 onbewuste drang iemands bloed wel kunnen drinken = iemand heel erg haten, een enorme hekel hebben aan iemand energiek = krachtig erkennen = inzien, toegeven in goede banen leiden = zorgen dat iets goed verloopt de logica = juiste opeenvolging van oorzaak en gevolg de natuur = 1 aangeboren eigenschap; 2 planten- en dierenwereld relativeren = inzien dat iets niet zo belangrijk is sussen = kalmeren, rustig laten worden uitwijzen = aantonen, aan het licht brengen de aanschaf = aankoop excellent = uitstekend, voortreffelijk het formaat = grootte, afmeting het genoegen = plezier zo goed als = bijna het ongedierte = beestjes die schadelijk of lastig zijn onvermijdelijk = niet te voorkomen overwegen = erover nadenken, de voors en tegens afwegen uitwendig = aan de buitenkant vervellen = nieuw vel krijgen