Nederlands : Nederlands aantonen = laten zien dat iets zo is, bewijzen aarzelen = twijfelen betrokken zijn bij = ermee te maken hebben iets bevestigen = zeggen dat het klopt bewust = gezegd van iets waarvan je heel goed weet dat je het doet het brein = hersenen de controle = beheersing, laten verlopen zoals jij het wilt, toezicht formuleren = zeggen of schrijven, onder woorden brengen de instructie = een uitleg in stappen hoe je iets moet uitvoeren vele malen = heel wat, veel keer minstens = ten minste, niet minder dan het object = voorwerp, ding ondersteunen = helpen de reputatie = goede of slechte naam van iets of iemand resterend = overblijvend selecteren = kiezen de strategie = manier om je doel te bereiken, tactiek de wijze = manier de amateur = iemand die op een onhandige manier met iets bezig is waar hij weinig verstand van heeft ambitieus = eerzuchtig, met een verlangen om hogerop te komen zich bekommeren om = zich zorgen maken over continu = steeds weer, voortdurend, zonder pauze het knaagt = het laat je niet met rust, het blijft pijn doen nonchalant = achteloos, onverschillig het obstakel = iets dat in de weg zit, je belemmert, hindernis de perfectionist = iemand die alles foutloos wil hebben de periode = bepaalde hoeveelheid tijd, het tijdvak veelbelovend = gezegd van iets waarvan je veel verwacht vol vuur = vol enthousiasme volgens plan verlopen = gebeuren zoals je bedacht en gepland had