Nederlands : Nederlands abominabel = afschuwelijk / stuitend / bijzonder slecht het aura = glans om iemand heen die alleen paranormalen kunnen zien / uitstraling, air het college = les op een universiteit concreet = in werkelijkheid bestaand erbarmelijk = meelijwekkend / heel slecht / waardeloos het fenomeen = verschijnsel finaal = uiteindelijk / volkomen, totaal, volledig klassiek = behorend tot de Griekse, Romeinse Oudheid / van blijvende waarde / al lang bestaand maar nog steeds geldend, traditioneel lanceren = een raket afschieten / starten, uitbrengen ondersneeuwen = bedolven raken ongegrond = zonder reden / onterecht permanent = voortdurend / blijvend promoten = reclame maken voor / pushen de staat = land of gebied met een bestuur / toestand waarin iets zich bevindt, hoe iets is de stellige overtuiging = overtuiging waarvan iemand heel zeker is in het niet vallen = niets voorstellen in het zonnetje zetten = prijzen / complimenteren de bijwerking = onbedoelde werking van een medicijn de diagnose = vaststelling welke ziekte iemand heeft je einde nadert = je gaat bijna dood falen = je doel niet bereiken / mankeren, tekortschieten het gebrek = gemis / lichamelijk ongemak, fout, mankement onfortuinlijk = als je pech hebt / noodlottig / ongelukkig het principe = grondbeginsel, basis / duidelijke overtuiging over wat goed en slecht is radicaal = grondig / ingrijpend / met vergaande gevolgen de stamcel = cel die in staat is om in een ander celtype te veranderen de transplantatie = overplaatsing van een orgaan naar een ander deel van het lichaam, of naar een ander lichaam de tumor = kanker / woekergezwel