Nederlands : Nederlands accuraat = nauwkeurig, nauwgezet, precies articuleren = duidelijk uitspreken de blockbuster = zeer succesvolle film, kassucces te boek stellen = opschrijven buitenproportioneel = buitensporig, onevenredig, te het concept = voorlopig plan / ontwerp of voorlopig ontwerp / opvatting demotiverend = ontmoedigend, niet stimulerend extrapoleren = op basis van gegevens verwachtingen uitspreken over iets waarvan je geen gegevens hebt de fysicus = natuurkundige de graad = eenheid van temperatuur / eenheid van hoek / rang, titel / afstand (bij aardrijkskunde) de grondslag = belangrijke overtuiging / basis hachelijk = angstig, gevaarlijk, gewaagd limiteren = beperken ergens niet om malen = iets onbelangrijk vinden het neuron = zenuwcel onvolkomenheid = onvolmaaktheid, imperfectie, tekortkoming onvoordelig = duur / nadelig / kwalijk / lelijk, niet flatteus polijsten = glanzend glad maken door schuren of slijpen / verbeteren, verfijnen primitief = niet erg ontwikkeld / heel eenvoudig, gebrekkig respectievelijk = in dezelfde volgorde als genoemd, ieder op zijn beurt rudimentair = elementair, basis iemand een spiegel voorhouden = iemand laten zien hoe hij handelt stellig = duidelijk, als je er zeker van bent ultiem = allerlaatste, volmaakt, eind- (zoals in einddatum) visionair = blijk gevend van een visie, vaak op toekomstige ontwikkelingen ergens op voortborduren = iets verder uitwerken, doorgaan met iets, terugkomen op iets