Nederlands : Nederlands Hij moest het gelag betalen. = hij draaide voor de kosten op Geloof aan iets hechten. = geloven dat iets waar is Het naadje van de kous willen weten. = precies willen weten hoe het zit Iemand met een bezoek vereren. = bij iemand op bezoek gaan Genoegen met iets nemen. = er tevreden mee zijn Over koetjes en kalfjes praten. = over onbelangrijke zaken praten Achter het net vissen. = een kans gemist hebben Vuur spuwen. = heel boos / woedend tekeergaan Iemand over de hekel halen. = iemand op scherpe wijze beoordelen Lief en leed delen. = heel veel samen meemaken, zowel geluk als verdriet pact = Verdrag tussen bijvoorbeeld twee landen. incident = Een toevallige gebeurtenis. dilemma = Moeilijke keus uit twee dingen / zaken. delict = Een strafbaar feit. offerte = Een prijsopgave. bulletin = Een korte bekendmaking van iets. parodie = Het namaken of nadoen met de bedoeling te spotten. boycot = Uitsluiting van bijvoorbeeld handel. animo = Zin om iets te gaan doen. mascotte = Een voorwerp dat geluk brengt. Wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. = wat het belangrijkste is moet voorrang hebben iemand de zwartepiet toespelen = proberen iemand de schuld te geven een teer punt = een gevoelige zaak uit hetzelfde hout gesneden zijn = dezelfde eigenschappen hebben appels met peren vergelijken. = geen onvergelijkbare dingen vergelijken arbeid adelt = hard werken is goed voor je Met azijn vang je geen vliegen. = met onaardige woorden bereik je niks Een ongeluk komt zelden alleen. = als er iets tegenzit, volgen er vaak meer tegenslagen Dat is een wassen neus. = dat stelt niets voor Goedgebekt zijn. = goed kunnen spreken / niet op je mondje gevallen zijn