Nederlands : Nederlands Iemand de stuipen op het lijf jagen. = iemand bang maken Iemand op staande voet ontslaan. = iemand per direct ontslaan Iemand op de vingers tikken. = iemand op zijn fouten wijzen Luchtkastelen bouwen. = verwachtingen hebben die op fantasie berusten Met twee tongen spreken. = tegen de een iets anders beweren dan tegen de ander De plank totaal missen. = er totaal naast zitten Met stille trom vertrekken. = in alle stilte vertrekken (i.v.m. iets vervelends) Zijn biezen pakken. = (gedwongen) vertrekken Nieuwe bezems vegen schoon. = nieuwe mensen / dingen werken in het begin vaak goed Iemand de oren wassen. = iemand flink kritiek leveren fluctueren = schommelen distribueren = verdelen accelereren = versnellen spenderen = besteden derven = missen tarten = uitdagen claimen = eisen consternatie = opschudding initialen = van alle namen van iemand de eerste letter personalia = persoonlijke gegevens de identificatie = de vaststelling wie iemand is gêne = schaamte continuïteit = voortgang kadaver = dood lichaam pro Deo = gratis De heer Sprong LAAKT de houding van die kinderen. = spreekt zijn afkeuring erover uit prangende = dringende honoreren = belonen aanwenden = gebruiken reciteren = voordragen