Nederlands : Nederlands "keus / keuze -\"Er is veel keus in de winkel, dus je zult zeker vinden wat je zoekt. \"-" = aanbod, sortering, dingen waaruit je kunt kiezen "keus / keuze -\"Ze nam een moment om na te denken voordat ze haar keuze maakte. \"-" = de daad van het kiezen "klem -\"Mijn voet zit klem tussen de deur. \"-" = knellende greep "klem -\"Ze zei me met klem daar goed op te letten en voorzichtig te zijn. \"-" = aandrang, nadruk "komend (komend jaar) -\"Komend jaar studeer ik af. \"-" = volgend (jaar), het jaar na deze, die of dat het eerst komt