Dutch : English de taal = the language de boek = the book het papier = the paper de pen = the pen het potlood = the pencil de school = the school heten = to be called eten = to eat drinken = to drink lopen = to walk rennen = to run zwemmen = to swim fietsen = to bike lezen = to read schrijven = to write kijken = to look zien = to see luisteren = to listen horen = to hear spreken = to speak