ῥίπτω πολύς / πολλή / πολύ ἐμός
ἡ συμφορά πλήν + gen. ὁ βίος
ἡ ἡδονή αὖθις ἡ αἰτία
ὁ αὐτός ἐγείρω ὁ ὕπνος
ὁ κίνδυνος μετὰ ταῦτα ὥσπερ
οὐδείς κατέχω αὐτός / αὐτή / αὐτό
ἱερός + gen. ὁ οἶνος ἀπό + gen.
πίπτω μόνον ἡ φυγή
ἡ παρθένος ἀποφέρω ἐπί + gen.
mijn (bezittelijk vnw.) veel werpen / gooien
leven behalve gebeurtenis / ongeluk
oorzaak opnieuw / weer genot / vreugde
slaap (op)wekken / wakker maken dezelfde
zoals na dit / daarna gevaar
zelf (bijvoeglijk gebruikt) in zijn macht hebben / vasthouden / beheersen niemand (lett. zelfs niet één)
vanaf wijn heilig / gewijd aan
vlucht slechts / alleen maar (bijwoord) vallen
op wegbrengen / wegvoeren (ongetrouwd) meisje / maagd
περί + gen. βλέπω ὁ ἥλιος
ἄνευ + gen. ἑαυτόν φροντίζω + gen.
ὁ θάνατος ἀναβαίνω ἑαυτῶ
μετέχω + gen. ἀεί τυγχάνω + gen.
ἡ ἐλευθερία αἴτιος + gen. νομίζω
ἡ φωνή ἀποθνῄσκω οὐ μόνον..., ἀλλὰ καί
τίς...;
zon kijken om / over
zich bekommeren om zichzelf (accusativus) zonder
(voor / tot / bij) zichzelf (dativus) omhoog gaan / beklimmen de dood
treffen / krijgen altijd deelhebben aan / deelnemen aan
menen / beschouwen als / vinden verantwoordelijk voor / schuldig aan vrijheid
niet alleen… , maar ook sterven stem
wie / wat? / welk(e)?