mijn (bezittelijk vnw.)
|
veel
|
werpen / gooien
|
leven
|
behalve
|
gebeurtenis / ongeluk
|
oorzaak
|
opnieuw / weer
|
genot / vreugde
|
slaap
|
(op)wekken / wakker maken
|
dezelfde
|
zoals
|
na dit / daarna
|
gevaar
|
zelf (bijvoeglijk gebruikt)
|
in zijn macht hebben / vasthouden / beheersen
|
niemand (lett. zelfs niet één)
|
vanaf
|
wijn
|
heilig / gewijd aan
|
vlucht
|
slechts / alleen maar (bijwoord)
|
vallen
|
op
|
wegbrengen / wegvoeren
|
(ongetrouwd) meisje / maagd
|
zon
|
kijken
|
om / over
|
zich bekommeren om
|
zichzelf (accusativus)
|
zonder
|
(voor / tot / bij) zichzelf (dativus)
|
omhoog gaan / beklimmen
|
de dood
|
treffen / krijgen
|
altijd
|
deelhebben aan / deelnemen aan
|
menen / beschouwen als / vinden
|
verantwoordelijk voor / schuldig aan
|
vrijheid
|
niet alleen… , maar ook
|
sterven
|
stem
|
|
|
wie / wat? / welk(e)?
|