θερμός κλα(ί)ω ἐλαύνω
ἀμφότεροι πιστός τὸ δάκρυον
καλύπτω εὖ ἄρχω + gen.
τίκτω χωρέω ἡ τελευτή
ἄδικος κατά + gen. ὀλίγος
τὸ πρόσωπον ἡ δούλη ἴσως
ἀλλά (bij gebiedende wijs) μέγα πρότερος
ἡ χείρ (χειρός, dat. mv. χερσί) ἡ πόλις (acc. πόλιν) ἐλπίζω (+ inf.)
πρότερον μανθάνω λαμπρός
(voort)drijven / optrekken / marcheren huilen / wenen (om) warm
traan trouw / betrouwbaar beide(n)
leiden / heersen over goed (bijwoord) bedekken
einde gaan baren / ter wereld brengen
weinig / gering vanaf...naar beneden onrechtvaardig
misschien / waarschijnlijk slavin gezicht
eerder / vroeger erg / zeer (bijwoord) maar (kom)
hopen / verwachten (te) stad hand / arm
schitterend leren kennen / begrijpen / vernemen eerder (bijwoord)