ὁ θνητός ὁ θρόνος διά + gen.
νῦν ὑπισχνέομαι, aor. ὑπεσχόμην + inf. πολλάκις
ποτέ ἔνθα χρυσοῦς
λογίζομαι εἴκοσι(ν) βοάω, aor. ἐβόησα
πῶς; ἡ φύσις (φύσεως) ἀνόητος
ἡ ὕλη ἐπισκοπέω ηὗρον (inf. εὑρεῖν)
ὤν (ὄντος), οὖσα, ὄν (ὄντος) ἴθι ᾄδω
ἄγε / ἄγετε (δή) ἀνοίγω ὁ ὅρκος
χαλεπός εὐθύς (bijwoord) καθίζω
door (. . . heen) troon / zetel sterveling / mens
dikwijls beloven te nu / op dit moment
gouden daar / waar (betr. vnw.) eens / ooit / soms
schreeuwen twintig (wordt niet verbogen) overwegen / bedenken
dom / onverstandig natuur / aard hoe?
ik vond (aor. van εὑρίσκω) bekijken / overwegen hout / bos
zingen kom op! (bij gebiedende wijs) zijnde (partic. mnl., vrl., onz. Van εἰμί zijn)
eed openen vooruit! (bij gebiedende wijs)
(gaan) zitten / doen zitten onmiddellijk lastig / moeilijk
νυν ἀγνοέω ἕπομαι, imperf. εἱπόμην + dat.
ὁ ἥρως (ἥρωος) τὸ φάρμακον ἡ ναῦς, νεώς, νηΐ, ναῦν
καίπερ + partic. ἐσθλός τύπτω
βουλεύω / βουλεύομαι ὡς + partic. ὁ νεανίας
θνητός οἷος
volgen / meegaan met niet weten welnu / nu / dan (geeft overgang aan naar nieuw element in het verhaal)
schip (nom., gen., dat., acc.) kruid / geneesmiddel / vergif held
slaan edel / voortreffelijk hoewel
jongeman alsof / omdat (volgens iemands mening) beramen / beraadslagen / (aor.) besluiten
zo(danig) als sterfelijk