ἅτε + partic. κοσμέω τοτὲ μὲν . . . τοτὲ δέ
ὁ ἆθλος καθίζομαι τὸ τόξον
λίαν (bijwoord) μιμνῄσκομαι, aor.ἐμνήσθην + gen. ὁ θυμός
πάλαι (bijwoord) ἔνειμι (ἀ)δύνατόν ἐστι(ν)
δυνατός δώδεκα μέμφομαι + dat.
κόπτω ὁ χρυσός μή
ἐάω ἐπεάν ( ἐάvν (
τὸ δένδρον ῥᾴδιος κάτω
σπεύδω ῥᾳδίως (bijwoord) ἀληθῶς (bijwoord)
nu eens . . . dan weer ordenen / versieren (met) omdat
boog (gaan) zitten wedstrijd / strijd / inspanning
hart / gemoed zich herinneren / denken aan (te) zeer
het is (on)mogelijk erin zijn lang geleden / vroeger / allang
berispen / aanmerking maken op twaalf (wordt niet verbogen) in staat / mogelijk
niet (bij gebiedende wijs) / niet (in hoofdzin bij verbod) / opdat niet / om niet te / dat (na uitdrukkingen van vrees) goud slaan
εἰ ἄν) + conj. ἐπεὶ ἄν) + conj. (toe)laten / toestaan
(naar) beneden (bijwoord) gemakkelijk boom
werkelijk / echt gemakkelijk / met gemak zich haasten / zich inspannen / streven naar
ὁ ἄργυρος ὡς + conj. / ὅπως + conj. δοκέω (+ dat.) + inf.
ἡ δειρή τὸ σῆμα (σήματος) ἄρχομαι
(toe)schijnen (aan) / menen / denken opdat / om te zilver
beginnen teken hals / nek