ῥήγνυμι, aor. ἔρρηξα ἐνταῦθα ἐλέγχω (+ partic.)
καθίστημι, aor. κατέστησα τὸ ὅπλον ἡ ὁδός
κατεργάζομαι ἐναντίος (+ gen. / dat.) βιάζω / βιάζομαι, aor. pass. ἐβιάσθην
ἵστημι, aor. ἔστησα τρέπομαι, aor. ἐτραπόμην διαβαίνω, aor. διέβην
ὑψηλός ὄπισθεν συνίημι, aor. συνῆκα
ἐπιτίθημι, aor. ἐπέθηκα καθίημι, aor. καθῆκα ἵημι, inf. ἱέναι, aor. ἧκα
ἧκα ἡ ἀπάτη ἀφίημι, aor. ἀφῆκα
ὕστερος συλλέγω ἔστην
λοιπός ῥήγνυμαι καθίσταμαι, aor. Κατέστην
aan de kaak stellen / onderzoeken / bewijzen (dat) daar / toen breken / scheuren (transitief)
weg wapen in een toestand brengen / aanstellen / instellen
geweld gebruiken / overweldigen tegen(over) / tegengesteld (aan) / vijandig verrichten / tot stand brengen / bedwingen / doden
oversteken zich wenden / keren / op de vlucht slaan plaatsen / oprichten
begrijpen van achteren / achter hoog
zenden / laten gaan naar beneden laten vallen plaatsen op / opleggen
laten gaan / wegsturen / vrijlaten / toestaan bedrog ik zond / liet gaan (aor. van ἵημι)
ik ging staan / ik bleef staan (aor. van ἵσταμαι) verzamelen later
overgaan tot / worden / geraken in breken / scheuren (intransitief) overig
πως κατασκευάζω τὸ λοιπόν
ἀνίστημι, aor. ἀνέστησα πεσοῦμαι παρίημι, aor. παρῆκα + dat.
παρά + acc. χαλκοῦς τρέπω, aor. ἔτραπον
voor het overige / voortaan voorbereiden / gereedmaken / uitrusten op de een of andere manier / enigszins
binnenlaten / toestaan / overlaten ik zal vallen (fut.bij πίπτω) doen opstaan / verdrijven / opstellen / oprichten
wenden / keren bronzen / van brons naar (van personen) / langs / naast / behalve / in strijd met