ἥκω ὁ Ζεύς / Διός / Διί / Διά ὁ / ἡ παῖς / παιδός
ὅδε / ἥδε / τόδε ὅς / ἥ / ὅ τίκτω / aor. ἔτεκον
ποτε τὸ πῦρ / πυρός ἐκ / ἐξ + gen.
ὁ θεός ...τε τὸ ὕδωρ / ὕδατος
ὁράω / fut. ὄψομαι aor. εἶδον aor. pass. ὤφθην ἡ μήτηρ / μητρός ἔγγυς + gen.
ὁ οἶκος ἔτι ἀθάνατος (2)
εἰς / ἐς + acc. ἐμός ἡ ὕβρις / ὕβρεως
(ἐπ)αινέω τίθημι / aor. ἔθηκα ἡ θυγάτηρ / θυγατρός
ἐγώ καλύπτω
kind / zoon / dochter / slaaf Zeus gekomen zijn / komen
baren / ter wereld brengen / voortbrengen die / dat (betrekk.) / (met ingesloten antecendent) wie / wat deze / dit / de / het volgende
uit / sinds / afkomstig van / ten gevolge van vuur eens / ooit / soms
water en... god
dichtbij moeder zien
οnsterfelijk nog huis / woning / erf
overmoed / agressie / arrogantie mijn (eigen) ...in / naar / binnen / tot (temporeel)
dochter leggen / plaatsen / (+ 2 acc.) maken tot goedkeuren / prijzen / instemmen met
bedekken ik