λείπω / aor. ἔλιπον perf. λέλοιπα τε...τε τὸ τεῖχος / τείχους
εὐδαίμων / εὐδαίμονος πᾶς / πᾶσα / πᾶν / gen. παντός παρά / παρ' + acc.
κεῖμαι ὁ Ἕλλην / Ἕλληνος ὁ βάρβαρος
ἔχω / fut. ἕξω / σχήσω aor. ἔσχον impf. εἶχον ἡ πόλις / πόλεως πρῶτος
πρῶτον (bijw.) ἔρχομαι / fut. εἶμι aor. ἦλθον perf. ἐλήλυθα ἐκεῖ
ἵνα εἴην ὁ δαίμων / δαίμονος
muur (van een stad) en verlaten / achterlaten / overlaten
naar (de zijde van) / langs / in strijd met (ge)heel / ieder / (mv.) alle gelukkig / welvarend
niet-Griek / vreemdeling Griek liggen
eerst stad / stadstaat hebben / houden / (+ inf.) kunnen / (+ bijw.) er...aan toe zijn / ...zijn
daar / daarginds (meestal gezegd van iemand / iets die / wat ver verwijderd is) gaan / komen eerst / in de eerste plaats / in het begin
goddelijk wezen / god / lot 1e p. ev. optativus van εἰμί (zijn) (+ conj. / opt.) opdat / om te / (+ ind.) waar (betrekk.)