ποῖ; καθίστημι / aor. καθέστησα ἡγέομαι
σύ ὁ γέρων / γέροντος ὁ θύρσος
οὔτε...οὔτε ἡ νύξ / νυκτός ἡ ἡμέρα
ἡδύς / ἡδέος ὁ αὐτός πάσχω / aor. ἔπαθον
οὔκουν; οὐκοῦν; ὅμοιος + dat.
ἡ τιμή (ἐ)κεῖσε μόνος
μόνον (bijw.) κακός μακρός
μέλλω
(+ dat.) de weg wijzen / voorgaan / leiden / (+ gen.) het bevel voeren over / (+ A.c.I.) menen / (+ 2 acc.) beschouwen als / houden voor neerzetten / (+ 2 acc.) maken tot / aanstellen als waarheen?
thyrsos(staf) oude man / grijsaard jij / u
dag nacht noch...noch
lijden / te verduren hebben / ondervinden / ervaren dezelfde aangenaam / fijn
gelijk aan / gelijkend op (dan) niet? toch zeker wel? dan niet? soms niet?
alleen daarheen eer / waarde / aanzien
lang slecht / laf slechts / alleen maar
(+ inf. prs.) op het punt staan / (+ inf. fut.) zullen / van plan zijn