θρασύς / θρασέος ἔπειτα παραδίδωμι
φέρω / fut. οἴσω aor. ἤνεγκον ἔνδον (bijw.) φυλάττω
λύω ὅταν ( ἡ βάκχη
καλέω / aor. ἐκάλεσα aor. pass. ἐκλήθην ἵσταμαι / aor. ἔστην perf. ἕστηκα πλησίον (bijw.)
πάρειμι φανερός ἀσεβής / ἀσεβοῦς
καταφρονέω + gen. δέω σώφρων / σώφρονος
ζήω οὐδε τὸ ὄνομα / ὀνόματος
χωρέω ἐπί / ἐπ' / ἐφ'+ dat. κτάομαι
κέκτημαι τοι ἀδικέω
overleveren / overgeven daarna / vervolgens / dan onverschrokken
bewaken / de wacht houden binnen dragen / brengen
bacchante ὅτε ἄν) + conj. losmaken
dichtbij gaan staan / blijven staan roepen / (+ 2 acc.) noemen
goddeloos / zonder ontzag duidelijk aanwezig zijn / bijstaan
verstandig / wijs / bezonnen / beheerst / ingetogen (vast)binden / gevangen zetten minachten
naam en niet / ook niet / zelfs niet leven
(zich) verwerven aan / bij gaan
onrecht doen / onrecht- vaardig (be)handelen let wel ik bezit (perf. van κτάομαι)