ὁ ὕπνος κινέω ὁ / ἡ βοῦς / βοός
ὁ δὲ ὀρθός τὸ θαῦμα / ατος
παλαιός ἡ παρθένος ἡ νεβρίς / ίδος
ὁ στέφανος ἡ πέτρα ὅθεν (betrekk.)
ἡ κρήνη ὁ οἶνος ἄκρος
γλυκύς / γλυκέος ὥστε + persoonsvorm + inf. / A.c.I. ἡ εὐχή
rund (stier / os / koe) bewegen slaap
wonder recht / rechtop / juist hij / de ander (ander onderwerp dan in de voorafgaande zin) / maar hij
hertenvel meisje / ongetrouwde vrouw oud / van vroeger
vanwaar rots krans
uítstekend / uiterste van... / top van... wijn bron
gebed / wens / belofte zodat / zodoende / dus (leidt hoofdzin in) zodat zoet / lief / aangenaam