βούλομαι / fut. βουλήσομαι aor. ἐβουλήθην ὁ χρυσός ὁ ἔρως / ἔρωτος (+ gen.)
ἡ σιγή ἐάν ( ἐπιχειρέω + dat.
ἡ ὁδός ἄγε / ἄγετε (δὴ) ὡς τάχιστα
ὁ χρόνος φθονέω + dat. πάλαι (bijw.)
πῶς; ἔμολον (aor.) ἦ;
ἡ αἰδώς / αἰδοῦς πρόθυμος (2) ὁ χρῶς / χρωτός
ὁ κόσμος δύναμαι θῆλυς / θήλεος
τὸ αἷμα / αἵματος ἡ μάχη γοῦν (
διά / δι' + gen. λανθάνω / aor. ἔλαθον ἔρημος (2)
γελάω βουλεύω / βουλεύομαι ἔξεστι(ν)
πορεύομαι
liefde (voor) / verlangen (naar) goud (graag) willen / liever willen
proberen / ter hand nemen / ondernemen εἰ ἄν) + conj. het zwijgen / stilte
zo snel mogelijk / zodra als vooruit! weg / tocht
lang geleden / vroeger / al lang misgunnen / jaloers zijn op / benijden tijd
soms? (vraagwoord) gaan / komen hoe?
huid / lichaam bereidwillig / graag schaamte / eerbied / ontzag
vrouwelijk kunnen sieraad / tooi / orde / wereld(orde)
γε οὖν) strijd bloed
eenzaam / verlaten / (+ gen.) beroofd van / zonder (+ acc.) verborgen zijn voor / (+ part.) ... ongemerkt door (...heen) / door middel van / gedurende
het is mogelijk / geoorloofd beraadslagen / besluiten (aor.) lachen
reizen / marcheren / gaan