Oudgrieks : Nederlands πείθω = overreden / overtuigen πείθομαι+ dat. = gehoorzamen / luisteren naar / geloven (vertrouwen op) βαίνω = stappen / gaan ἡ θάλασσα = zee ἔπειτα = daarna / dan / vervolgens τίκτω = baren / ter wereld brengen / voortbrengen ποτε = eens / ooit / soms πότε… = wanneer? ὅδε / ἥδε / τόδε = deze / dit / de / het volgende τὸ δάκρυον / τὸ δάκρυ = traan σός = jouw / uw