πῶς… πως (bijw.) τὸ γέρας / γέραος / γέρως
κεῖμαι οὗτος / αὕτη / τοῦτο αὐτάρ
οὕτω(ς) ἀγαθός κάθημαι
μεγάθυμος αἱρέω ἡ ἑκατόμβη
εἷς / μία / ἕν / ἑνός ὄφρα + conj. / opt. δῖος
eergeschenk op een of andere manier / enigszins hoe?
maar / aan de andere kant / en die / deze / dat / dit (de aangesprokene is nabij) / hij / zij / het / laatstgenoemde (met nadruk) liggen
zitten goed op die manier / zo
offer (van honderd runderen) / hecatombe (in)nemen / krijgen / gevangen nemen dapper / fier
edelgeboren / voortreffelijk opdat / om te één