πρόσφημι / verl. tijd. ἐ(ι)σέρχομαι ἡ πύλη
τὸ τεῖχος / τείχεος ὁ χόλος ἔρδω (
ὁπότε ἑκών / ἑκοῦσα / ἑκόν / ἑκόντος ὁ θυμός
ὀ ἠέλιος ὁ οὐρανός ὁ ἄνθρωπος
ὁ βωμός τρεῖς / τρία / τριῶν πολύ (bijw.)
τὸ κῆρ / κηρός ἵσταμαι (intrans.) ἐάω
χρή + A.c.I. / inf. τὸ γένος / γένεος ἔνθεν
ὁ Κρόνος οὕνεκα καλέω
ἀθάνατος (2) ἡ φύλοπις / ιδος πειράω
poort binnengaan / overkomen toespreken
ῥέζω) toorn / woede muur (van een stad)
hart / moed / gemoed / verlangen / woede vrijwillig / expres wanneer / toen / nu
mens / persoon hemel zon
(bij comp. of superl.) veel / ver / verreweg drie altaar
(toe)laten / toestaan gaan staan / blijven staan hart
daarvandaan / daarna / waarvandaan (betrekk.) geslacht / afkomst / soort / klasse het is nodig / wenselijk / het moet
roepen / noemen omdat / (betrekk.) waarom Cronus (vader van Zeus)
beproeven / trachten / proberen (te bereiken) strijdgewoel / strijd onsterfelijk
αἰνός ἄρχω πρότερος
ὁ στρατός ἵημι ὁ ναύτης
λαμπρός ἡ χθών / χθονός εἰσοράω
ὧδε
eerder / vroeger / vorig beginnen / de eerste zijn om te / (+ gen.) heersen over verschrikkelijk / vreselijk
zeeman laten gaan / zenden legerkamp / leger
kijken naar aarde / grond schitterend
waarlijk / werkelijk / inderdaad / zeker zo / op deze / de volgende manier