stad
|
stem / geluid
|
blij zijn met / plezier hebben in
|
snel
|
(van plaats) rondom / om . . . heen / met betrekking tot / omstreeks
|
om / over / aangaande (bij werkwoorden van ‘strijden' / ‘spreken' / ‘denken' / ‘zorg hebben') / meer dan / boven
|
hij / zij sprak tot
|
wachten / blijven / wachten op
|
vooruit!
|
meesteres / machtige / eerbiedwaardige
|
oog
|
eren
|
(ge)heel / al / ieder / (mv.) alle
|
makker / vriend
|
moeder
|
met flikkerende helm / met wuivende helmbos
|
waar (betrekk.)
|
opdat / om te
|
lijk / dode
|
vroeger / eerder
|
Peleus
|
|
terug / weer / daarentegen
|
zij zullen zijn
|