ἡ σελήνη	ἐν (+ dati.)	δέ, δ᾿
ἡ οἰκία	πλησίον πλησίον + geni.	ἡ ἀγορά
καθεύδω	καί	ὁ ἀδελφος
ἡ ἀδελφή	ὁ δοῦλος	οὐ, οὐκ
ἀλλά, ἀλλ᾿	ἐκτός (+ geni.)	πρό (+ geni.)
ἡ θύρα	γάρ	φυλάττω
ἐξαίφνης	κρύπτω κρύπτω το τεκνον	ὁ σκότος
δύο	ὁ ἄνθρωπος	κρούω κρούω +accu.
ἀκουω + nv?	αὐθις	οὐν

en, maar, nieuwe zin	in, op	de maan
de markt	dicht bij dicht bij	het huis
de broer	1 en 2 ook	ik slaap
niet	de slaaf	de zus
voor	buiten	maar, integendeel
ik bescherm, ik bewaak	want, immers	de deur
de duisternis	ik verberg ik verberg een kind	plotseling
ik klop op ik klop op	de mens, de man	twee
dus, dan, nu	weer, opnieuw (bijw.)	ik hoor, ik luister + gen

ἐτι	νυν	ἐπειτα
λεγω	ἐγω	ὁτι
ἡμας acc	εὐ	ἀγαθος
ἐστιν	ὡσπερ	πολλακις
το ἐργον	πραττω	ἡμεις
ἡ βια	προς	βλεπω
μετα + nv?	ὀλιγος	ὁ χρονος
βαινω	ἐθελω	ὁ φοβος
ἐχω	μετα ταυτα	τί

vervolgens	nu, op dit moment (bijw.)	nog
dat, omdat	ik	ik zeg, ik spreek
goed (bv. nwd.)	goed (bijw.)	ons
vaak, dikwijls	zoals	hij is, zij is, hij / zij is
wij	ik doe	het werk
ik kijk	naar ... (toe), tegen, naar ... + acc	het geweld
de tijd	weinig, gering	na + acc
de angst	ik wil	ik ga
wat; waarom	na die dingen, daarna	ik heb, ik houd

ἐγειρω	πεμπω	ποιεω
τουτο	ἠ	συ
μενω	τοτε	δεω
βοαω	οὐδεις	ὁ πατηρ
τε και	ἡ μητηρ	ἐπι + nv?
ἡ θυσια	μονον	ὁτε
φοβερος	ἡμων gen	οὑτως, οὑτω
μαλα	κακουργος	το τεκνον
εἱς	ὁ κακουργος	μα + nv?

ik doe; ik maak	ik doe, ik stuur	ik wek, ik maak wakker
jij	of	dat
ik bind vast	toen, op dat moment	ik wacht, ik blijf
de vader	niemand	ik schreeuw
naar; op ... af; voor + acc	de moeder	en
toen; wanneer	slechts, alleen	het offer
zo	van ons, ons	bang
het kind	misdadig	erg
bij + acc	de misdadiger	één; een

ἡ τυχη	κακος	ἡ κορη
τυφλος	ὁ ἀλλος	γιγνωσκω
δια τουτο	αὐτου	λειπω
γεραιος	ὁ μεν ... ὁ δε	εἰς + nv?
φερω	ἐνταυθα	συν + nv? συν + nv?
το στομα	αὐτον acc	ἐξω

het meisje	slecht	het lot, het lotgeval
ik zie in	de ander	blind
ik verlaat	hier, daar	daarom
naar, ... in + acc	de één ... de ander, de een … de ander	oud
met, met + dat samen met, met + dat	daar (bijw.)	ik breng, ik draag
naar buiten	hem	de mond