ἐπεί ἐμός ἡ τελευτή
ὁ οἶνος τὸ ὕδωρ / ὕδατος πρῶτον bijw.
ἡ ἡμέρα πρίν εἰσβαίνω
ἕκαστος τὸ σῶμα / σώματος ὅλος
ἡ νύξ / νυκτός ὁ ποταμός θύω
ὁ παῖς / παιδός ποιέω τέταρτος
οὗ
het einde mijn toen / nadat
eerst het water de wijn
ik ga (naar) binnen / ik ga in alvorens te de dag
heel / geheel het lichaam elk / ieder
ik offer / ik breng een offer de rivier de nacht
vierde ik doe / ik maak het kind / de zoon
waar