Oudgrieks : Nederlands δεύτερος = tweede πρός + dat. = bij ὁ τόπος = de plaats ἡ ἑορτή = het feest τὸ δῶρον = het geschenk φοβέομαι = ik ben bang / ik vrees κοιμάομαι = ik ga slapen τὸ δάκρυον = de traan ησθόμην αἰσθάνομαι = ik merk op / ik neem waar παύομαι + ptc. = ik houd op met θαρρέω = ik ben vol vertrouwen ἑσπόμην ἕπομαι = ik ga mee / ik volg συνεχῶς = onafgebroken μέχρι + gen. = Tot aan ὁ ὕμνος = het lied / de hymne ᾌδω = ik zing