Portugees : Nederlands movimentar-se = bewegen lesão = de blessure grave = ernstig aplicar-se = gelden ontem = gisteren quase = haast ter esperança = hopen viver = leven nada = niets cuidar = oppassen levantar = optillen área de recreação = de speeltuin fazer desporto = sporten academia desportiva = de sportschool treinar = trainen no máximo = het uiterlijk seguramente = vast dedo da mão = de vinger temporariamente = voorlopig fim de semana = het weekend duro = zwaar piscina = het zwembad nadar = zwemmen