Spaans : Nederlands ¿Puedo tener un perro? = Mag ik een hond? poder = kunnen / mogen volver = teruggaan volver a casa = naar huis gaan cariñoso = lief / aanhankelijk fácil = makkelijk tener que = moeten salir = naar buiten gaan / weggaan el cariño = de genegenheid / de aandacht después de = na pensar (en) = denken (aan) saber = weten Ya lo sé. = Dat weet ik wel. ¡Sal! = Ga weg! por fin = eindelijk solo = alleen el tiempo = de tijd salir a pasear = uit wandelen gaan pasear = wandelen pasear a = uitlaten los dos = beide / alle twee cuidar = zorgen voor encontrar = vinden al final = uiteindelijk o = of ¡Vamos a ver! = We zullen zien! el vocabulario = de woordenschat el cerdito = het varkentje