la vida el monitor la otra

el otro / la otra

el otro

el otro / la otra

el juego hacer la cama
el punto todos los

todas las / todos los

todas las

todas las / todos los

todos los días estar limpio ayudar (en)
el campeón la campeona el parque de atracciones
el parque poner la mesa limpiar
el comedor fregar el plato
los platos todo el

toda la / todo el

toda la

toda la / todo el

estar de vacaciones las vacaciones el vecino
de andere / het andere

de andere / het andere

de begeleider / de instructeur het leven
het bed opmaken het spel de andere / het andere

de andere / het andere

alle

alle

alle

alle

het punt
helpen (met) schoon zijn elke dag
het attractiepark de kampioene de kampioen
schoonmaken de tafel dekken het park
het bord afwassen / de afwas doen de eetzaal
de / het hele

de / het hele

de / het hele

de / het hele

de borden / de vaat
de buurman de vakantie op vakantie zijn
la vecina fantástico la cena
el rato tomar el pelo a pesado
la cabeza nada más llamar por teléfono
venir ¿Qué te pasa? aguantar
la tontería Me cae bien. Me cae mal.
mal para colmo la biblioteca
estar hasta las narices la nariz ¡Tranquilo!
No es para tanto.
het avondeten / de maaltijd fantastisch de buurvrouw
vervelend / lastig in de maling nemen het tijdje / de poos
opbellen en verder niets het hoofd
verdragen / kunnen uitstaan Wat is er met je aan de hand? komen
Ik vind hem / haar niet aardig. Ik vind hem / haar aardig. de onzin
de bibliotheek en daarbij / als klap op de vuurpijl slecht
Rustig! de neus er de buik van vol hebben
Zo erg is het toch niet.